Vrienden van het Flevopark

Broedvogels in het Flevopark

Het Flevopark is het hele jaar door belangrijk voor vogels, maar in het voorjaar en in de zomer ziet de vogelbevolking er natuurlijk anders uit dan die in herfst en winter. Welke vogels in het Flevopark broeden, wordt al heel lang bijgehouden in het Broedvogel-Monitoring-Project (BMP) van de vogelonderzoekorganisatie SOVON.

Roodborst – Foto: Kitty Bruins

Vogelaar Ben Daemen kijkt al zo’n 18 jaar lang naar de broedvogels van het Flevopark. Zijn ‘plot’ beslaat het hele Flevopark minus het Flevoparkbadterrein en het terrein waarop Jeugdland en de tennisclub ligt. De Joodse Begraafplaats tot aan de Kramatweg zit er ook bij. De methode is vooral luisteren naar de zang, en bij watervogels kijken naar gepaarde vogels en nesten. Ben doet per seizoen 12-15 vroege ochtendbezoeken, 1-2 bezoeken tijdens de avond of nacht en noteert zijn waarnemingen op de plotkaart. Als hij een vogel, b.v. een merel of boomklever, steeds op ongeveer op dezelfde plek hoort zingen, dan kan je er vanuit gaan dat het gaat om een broedterritorium.

Resultaten

In bijgaand overzicht staan de broedvogels van 2018. Een mooie reeks. Maar als je in de loop der jaren kijkt zijn er veel meer soorten die regelmatig in het park komen broeden (73 soorten).

Ben Daemen constateert de volgende veranderingen. Al langere tijd is de huismus bij de Tuinhuisjes verdwenen. Ben vermoedt dat de sperwer daar schuldig aan is geweest. Door de late strenge winter van 2017/2018 is de ijsvogel in 2018 niet meer waargenomen als broedvogel. Ook de blauwe reiger heeft door de winter een klap gekregen. Er zijn soorten die in de lift zitten zoals nijlgans (broedgevallen aan de rand van de kolonie blauwe reigers), sperwer en buizerd broeden de laatste jaren in het Flevopark, net als de kuifeend en krakeend. De holenduif breidt zich uit en de goudvink lijkt zich definitief te hebben gevestigd. Krenten uit de pap waren de vestiging in 2018 van de kleine bonte specht, die evenals enkele jaren geleden weer is teruggekeerd, en een bonte vliegenvanger in een nestkast.

Stelletje halsbandparkiet
Foto: Goos van der Sijde

Halsbandparkiet en Alexanderparkiet houden elkaar aardig in evenwicht en zijn al jaren min of meer stabiel. Het is duidelijk dat grote bonte specht niet te lijden heeft van de aanwezigheid van deze twee exoten.

Tegenover positieve ontwikkelingen staan ook negatieve. Zo is de ransuil de laatste jaren verdwenen als broedvogel en komt de fazant nog maar sporadisch voor. Soorten die het al jaren slecht doen zijn de wilde eend (gehalveerd), de fitis (vrijwel weg), de boomklever (gehalveerd in aantal t.o.v. het begin van de tellingen) en in tegenstelling tot de koolmees, die stabiel blijft, is de pimpelmees gehalveerd in aantal.

Biotopen voor broedvogels – hoe te verbeteren?

Het park biedt mogelijkheden een aantal karakteristieke vogelsoorten een passend biotoop te bieden. Daarbij gaat het niet alleen om zeer algemene soorten als merel, koolmees en ekster, maar ook om soorten, die heel specifieke eisen stellen aan de vegetatiestructuur en aan een minimum aan rust op de plek waar de vogels broeden. Bijvoorbeeld de heggemus, spotvogel, zwartkop, tuinfluiter, grasmus, braamsluiper, grauwe vliegenvanger en groenling in de ‘droge’ zone (vogels gebonden aan bos en struweel), en fuut, waterhoen, kleine karekiet en rietzanger in de ‘natte’ zone (vogels gebonden aan oevervegetaties met een aandeel riet). Ook het relatief open en natte gebied van de laagliggende Joodse Begraafplaats – daar groeit ook riet – speelt daarbij een belangrijke rol.

De zeldzame krekelzanger die in 2012 opdook langs de rand van het Flevopark op de Joodse Begraafplaats – foto: Goos van der Sijde

Het Flevopark wordt steeds ouder, en hoe ouder de bomen, hoe groter de kans op soorten als de bosuil en de grote en kleine bonte specht. Het ouder worden van de bomen houdt niet automatisch in dat er niet af en toe zal moeten worden ingegrepen. Bij opgroeiende bosschages bestaat het risico dat de kroonlaag zo dik wordt dat de struiklaag achteruit gaat en het bos de randen verliest, te open wordt en de toegankelijkheid voor mens en hond teveel toeneemt. Dit is nadelig voor vogels die in het struweel broeden. Voor een gevarieerde zangvogelstand is het belangrijk naar variatie in de begroeiing te blijven streven. Wat betreft de natte zone is het handhaven van een gevarieerde oeverbegroeiing met onder meer rietkragen van belang.

Ransuil in Flevopark, 2015. Foto: Francina Ditzel

Ransuil

Het zogenaamde dennenbosje in het Flevopark (niet ver van het nieuwe Insecentenhotel) heeft lange tijd een fameuze roestplaats gehad waar in de winter regelmatig tien of meer ransuilen verbleven. Daarnaast was er ieder jaar een broedpaar. Toch zijn de ransuilen nog steeds af en toe te zien in het Flevopark (de foto van deze ransuil is door Francina Ditzel in 2015 genomen) Ransuilen eten vooral muizen, de resten kotsen ze uit in de vorm van braakballen. En als je die uitpluist kun je uitvinden wat ze opeten. Het jachtgebied van de ransuilen van het Flevopark strekt zich waarschijnlijk uit van het park en begraafplaats zelf tot de gebieden rond het Flevopark en verder.

Maar of ze nog eens tot broeden komen in het Flevopark? Dat is moeilijk te zeggen. De komst van de blauwe reigers die sinds 2000 in het Flevopark zijn gaan broeden, heeft het voor de ransuilen er niet rustiger op gemaakt, ook is het dennenbosje minder gesloten dan voorheen.